In 2015 is de nieuwe Europese norm ISO 9972: 2015 geïntroduceerd m.b.t. het uitvoeren van luchtdichtheidsmetingen. De schrijvers van de SKH Beoordelingsgrondslag-13-01 hebben de Nederlandse beoordelingsgrondslag hierop alvast voorbereid. In de BGS is eveneens een belangrijke paragraaf toegevoegd voor het meten van koelhuizen volgens “BREEAM”. Deze paragraaf is tot stand gekomen in samenspraak tussen BREEAM, NBvL (Nederlandse Branchevereniging Voor Luchtdichtheidsmetingen) en belanghebbende marktpartijen.
Dat er in de praktijk nog steeds veel verwarring bestaat over het uitvoeren van luchtdichtheidsmetingen is te merken aan het aantal vragen over dit onderwerp. De onbekendheid met het al dan niet afplakken van ventilatieroosters bij een meting blijft een feit. De SKH-beoordelingsgrondslag is hier echter duidelijk in en geeft aan uitvoeren van een meting met de ventilatieroosters in gesloten stand, het rooster mag niet worden afgeplakt.
Ook geven de uitkomsten van de uitgevoerde metingen nog vaak discussie. De eis uit Bouwbesluit 2012 qv;10 is 200 dm3/s, meestal zijn de EPG- berekeningen maatgevend, met daarin strengere luchtdichtheidseisen.
Luchtlekkage wordt momenteel gezien als niet toelaatbaar bij opdrachtgevers, dit is echter sterk afhankelijk van de gestelde eisen en de hiermee gepaard gaande maatregelen. Bij een normale eis vanuit het Bouwbesluit 2012 qv;10 is 200 dm3/s, is beperkte luchtlekkage toegestaan. Dit wordt door de opdrachtgever vaak anders geïnterpreteerd.
De waargenomen luchtlekkage kan daarnaast op elementniveau uitstekend zichtbaar worden gemaakt rookdetectie en/of thermografie door onze certificaathouders. Deze detectie van luchtlekkage op elementniveau geeft inzicht in de juiste uitvoering van de genomen maatregelen door het bouwbedrijf dan wel toeleverancier inzake luchtdichtingen.
In 2016 is een start gemaakt met persoonscertificatie op basis van de BGS 13-01. De bedrijven Thermodicht in de persoon van Herman Bos en Raak Energie advies in de persoon van Marcel Nooijen hebben de bijbehorende toetsing met goed gevolg doorstaan. Zij zijn dan ook als eersten in het bezit van de bijbehorende persoonscertificaten. Met deze overstap naar persoonscertificatie is de uitvoering van een luchtdichtheidsmeting door een ter zake deskundige nog beter geborgd en wordt ook direct voldaan aan de eis van aantoonbare vakbekwaamheid volgens BREEAM.
De certificaathouders hebben gekozen om te werken met een uniform rapportageformat. Ze komen hiermee op dezelfde uitkomsten met verschillende meetapparatuur. Zij zijn bovendien in staat een heldere analyse te geven van aangetroffen lekkages in relatie tot de gestelde eisen.
Voor meer informatie over de Beoordelingsgrondslag 13-01 kunt u terecht bij SKH.
De op deze ISO norm aangepaste BGS 13-01, d.d: 25-04-2016 is te downloaden bij download of op www.skh.nl. (het kan zijn dat de laatste versie nog niet is geüpload)
Hieronder wordt alvast weergegeven wat de belangrijkste wijzigingen zijn in de vernieuwde Europese norm.
1. KALIBRATIE VAN DE MATERIALEN DIENT TE GEBEUREN VOLGENS DE SPECIFICATIES VAN DE FABRIKANT.
A. Drukmeter
1. Moet mogelijk zijn om drukverschillen te kunnen meten met een zekerheid van +/- 1PA met een meetbereik tussen de 0 en 100 Pa.
B. Luchtdebiet meetsysteem
1. Dient +/- 7% nauwkeurig te zijn
C. Temperatuurmetingen
1. De thermometer heeft een correctheid van +/- 0,5°K
2. MEETPROCEDURE
A. Indien het gebouw de 250m.K overschrijdt is het af te raden een meting uit te voeren. (voorheen 500m.K)
B. Als de wind aan de grond 3m/s of metrologische windsnelheid van 6m/S overschrijdt is het af te raden een meting uit te voeren. (3 Beaufort).
Beide hebben een negatieve invloed op de nuldrukmeting.
3. MEETMETHODEN
A. Methode 1: Methode waarbij alle natuurlijke openingen gesloten worden en het ventilatiesysteem wordt afgedicht.
B. Methode 2: Is de test van de gebouwschil waarbij alle openingen gesloten worden.
C. Methode 3: Test voor een specifiek doel. (volgens BGS 13-01) De behandeling van de bewuste openingen is aangepast volgens het beleid in elk land.
(Voorheen methode A en B)
4. NULDRUKKEN
A. Gemiddelde waarde van de gemeten nuldrukken >5Pa dan is de meting ongeldig. Dit gedurende een minimale periode van 30 seconden met een minimaal aantal meetpunten van 10.
5. MEETPUNTEN
A. Het laagste meetpunt dient bij 10Pa gemeten te worden. Dit met een foutenmarge van +/- 3Pa of 5 maal P0 ( Bias )wat steeds groter is.
B. De hoogste druk moet minstens 50Pa bedragen. Het wordt geadviseerd om tot 100Pa te meten.
C. Er dienen minstens 5 meetpunten genomen te worden die zich op ongeveer een gelijke afstand van elkaar bevinden.
6. METING
A. Er wordt geadviseerd om zowel onder- als overdrukmeting uit te voeren.
1. Maar het is toegestaan enkel de onder- of overdrukmeting uit te voeren. Als deze maar gebeurt volgens de Europese standaard.
7. PARRAMATERS
A. n-waarde, moet zich tussen 0,5 en 1,0 bevinden.
B. Correlatiecoëfficiënt (R), moet groter zijn dan 0,99 (voorheen 0,98)